Hoog supplementgebruik bij fitness

Ruim 8 op de 10 mannen die aan fitness doen, gebruiken supplementen. Bijna 1 op de 10 heeft ooit anabole steroïden gebruikt. Dat blijkt uit een grootschalig onderzoek van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN Sport en Bewegen) en de Universiteit Utrecht, gepubliceerd in Sports Medicine.

Van eiwitshakes tot anabolen

In het onderzoek participeerden 2.269 mannen tussen 18 en 40 jaar, die aan fitness of krachttraining deden. Het is daarmee een van de grootste studies ooit onder fitnessers in Nederland. Er is onderzocht hoeveel supplementen en doping mannelijke fitnessers in Nederland gebruiken. De meest gebruikte supplementen blijken eiwitshakes, creatine en “pre-workouts”, die voorafgaand aan het sporten worden ingenomen. Volgens de onderzoekers zijn dergelijke supplementen veelal onnodig en nadelig voor de portemonnee, maar bij normaal gebruik veilig. Bijna 1 op de 10 heeft ooit anabole steroïden gebruikt. Fitnessers gebruiken anabolen om sneller spiermassa te kweken, maar het gebruik van dergelijke middelen brengt gezondheidsrisico’s met zich mee, zoals een verhoogd risico op hart- en vaatziekten.

Social media en zelfbeeld

Uit het onderzoek blijkt ook dat blootstelling aan fitness-gerelateerde content op social media samen gaat met een hoger gebruik van supplementen en anabole steroïden. Het gebruik van anabolen was echter niet gerelateerd aan een negatief zelfbeeld. Docent-onderzoeker van de HAN Luuk Hilkens: ‘Mogelijk is het gebruik van doping onder fitnessers genormaliseerd en is het steeds meer bij de hedendaagse fitnesscultuur gaan horen.’

Fitnessprofessional

Op basis van de uitkomsten waarschuwen de onderzoekers voor de potentiële gevaren van social media voor een grote groep mannelijke fitnessers. Fitnessprofessionals dienen op de hoogte zijn van het effect dat social media heeft op het gedrag van sporters. Hilkens: ‘Advies van professionals aan sporters weegt wellicht niet op tegen de continue blootstelling aan social media en de adviezen die daar worden verspreid.’

Bron: Hogeschool van Arnhem en Nijmegen