Herziene richtlijn “Obstipatie in de palliatieve fase”

Zorgverleners moeten proberen chronische idiopathische obstipatie bij patiënten in de palliatieve fase te voorkomen door preventie of vroegtijdige signalering. Dat staat in de herziene richtlijn “Obstipatie in de palliatieve fase”, die is opgesteld door een multidisciplinaire werkgroep, gecoördineerd door Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL). 

Tijdig signaleren

Bij patiënten in de palliatieve fase komt obstipatie vaak voor: tot wel 71 procent van de patiënten heeft er last van. Mensen kunnen hierdoor last hebben van buikpijn en misselijkheid, maar het kan ook leiden tot ernstige klachten zoals een ileus. Volgens de multidisciplinaire werkgroep die de nieuwe aanbevelingen heeft geformuleerd, is tijdig signaleren van obstipatie in de palliatieve fase één van de grootste knelpunten, zeker bij afgenomen mobiliteit. Obstipatie wordt hierdoor nog lang niet altijd opgemerkt en daardoor soms te laat behandeld. Preventie van obstipatie blijkt vaak problematisch, omdat patiënten vaak moeite hebben met het innemen van medicatie en voldoende vocht. In de (pre)terminale fase is er bovendien vaak noodzaak opioïden te geven, maar dan geeft de orale intake en inname van laxeermiddelen problemen. 

Belangrijke aanbevelingen

De herziene richtlijn ondersteunt zorgverleners die betrokken zijn bij de zorg voor mensen in de palliatieve fase die last hebben van obstipatie. De richtlijn zet vooral in op signalering en preventie. De werkgroep heeft kennis en literatuur over dit onderwerp uit de afgelopen jaren systematisch onderzocht. Aan de hand daarvan, en op basis van de knelpuntenanalyse uit de praktijk, is de verouderde richtlijn uit 2010 op een aantal punten herzien. Aanvullend heeft de werkgroep aanbevelingen geformuleerd die aansluiten bij de praktijk. Obstipatie kan vroegtijdig behandeld of voorkomen worden door: 

  • regelmatig te vragen naar obstipatie of door systematisch te monitoren en alert te zijn op signalen van obstipatie. Hiervoor zijn meetinstrumenten beschikbaar, zoals de Bristol Stoelgang Schaal (BSS) of, bij gebruik van opioïden, de Bowel Function Index (BFI) 
  • het geven van voedings- en vochtadviezen, zoals dagelijks voldoende vezels (waar mogelijk 35 gram) en vocht (1,5 liter) 
  • lichaamsbeweging te stimuleren en voorwaarden te scheppen voor een goede stoelgang 
  • medicatie met obstipatie als bijwerking te heroverwegen en zo mogelijk te staken 
  • te starten met laxantia als bovenstaande voorzorgsmaatregelen onvoldoende resultaat opleveren. De eerste keuze is een osmotisch laxans, zoals macrogol MgOH of lactulose. Bij onvoldoende effect kunnen de laxantia opgehoogd of gewijzigd worden naar een andere laxans, zoals een contactlaxans (bijvoorbeeld bisacodyl) 
  • bij de inzet van morfinomimetica direct te starten met een osmotisch laxans. Als onvoldoende effect optreedt na het ophogen van de osmotische laxantia, eventueel gecombineerd met een contactlaxans, is het advies de laxantia te staken en te starten met perifeer werkende µ-opioïde receptor antagonisten (PAMORA’s), zoals naloxegol oraal of methylnaltrexon subcutaan 

De herziene richtlijn is te lezen op www.pallialine.nl. 

Bron: IKNL 

Gepubliceerd op 4 mei 2022

Door Sophie Luderer

Reageer op dit artikel

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.