App met begeleiding van coach motiveert ouderen tot beweging

Ouderen kunnen met behulp van een app hun beweeggedrag op langere termijn aanpassen. Maar alleen als dit gecombineerd wordt met “gewone” beweeglessen en ondersteuning van een coach. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van e-health-onderzoeker Sumit Mehra van de Universiteit van Amsterdam.

Blended interventie

In het onderzoek kregen 133 mensen van gemiddeld 72 jaar via een tablet toegang tot een beweegapp met oefeningen voor spierversterking en balans, zoals aanbevolen in de beweegrichtlijn voor ouderen. Bij dit oefenprogramma kregen ze begeleiding van een coach, die ze hielp bij het leren omgaan met de tablet en het evalueren van de voortgang. Naast de oefeningen via de app volgden de deelnemers ook beweeglessen in de eigen buurt.

Wetenschappelijke basis

Via de app konden de deelnemers instructiefilmpjes zien van de oefeningen gericht op spierkracht, flexibiliteit, evenwicht en uithoudingsvermogen. De deelnemers maakten gebruik van een persoonlijk weekschema en via de app konden ze bijhouden welke oefeningen ze hadden uitgevoerd. Extra aandacht werd besteed aan het volhouden van de gedragsverandering op lange termijn. De ouderen moesten bijvoorbeeld doelen stellen, een actieplan maken, monitoren en dit evalueren met de coach.

Eigen tempo

Deze combinatie van training, technologie en coaching bleek succesvol. Na een half jaar deden alle ouderen nog altijd -naast de beweeglessen- 3 keer per week de oefeningen met de app en waren gemotiveerd om ermee door te gaan. Een van de voordelen was dat de deelnemers de oefeningen thuis en in hun eigen tempo konden doen. Op een gegeven moment was alleen al het zien van de tablet een signaal, dat deelnemers eraan herinnerde de oefeningen te doen. Mehra ziet dergelijke interventies als belangrijke mogelijkheden voor de toekomst. Hij geeft aan dat de mensen die nu opgroeien met ICT de ouderen van de toekomst zijn. Het is daarom volgens Mehra hoopvol dat ouderen van nu dit experiment al zo positief hebben ervaren.

Bron: Hogeschool van Amsterdam